We gooien onze kluskleren aan de kant en trekken ons ‘tenue de ville’ van de hanger, ergens diepdiep uit de kast. We verstoppen onze spierballen in jurkjes, trimmen de baarden en strikken de stroppen. Op naar het stadhuis voor het kerstdiner, op uitnodiging van de burgemeester.
Het diner vindt plaats in de hoge, prachtige gedecoreerde burgerzaal. Tussen de gangen door optredens van de studenten van Codarts: dans, viool, drama. ‘If you’re going to try… go áll the way’ is de rode draad in de voorstelling. Daar kunnen we ons inmiddels wel wat bij voorstellen en heus, we maken ons klushuis af, maar vanavond even niet. We heffen het glas, hebben elkaar lang, heel lang, niet zo chique, ontspannen en vrolijk gezien.
Burgemeester Aboutaleb sneakt tussen de tafels door, naar ons toe. Op makkelijke bruinleren sneakers; hij heeft zijn voet verzwikt. We bedanken hem voor deze feestelijke avond, voor de erkenning en de bemoediging die het voor ons betekent om hier vanavond tussen de andere genodigden, betrokken burgers, te zijn.
We vragen hem om advies over de etiquette: moet je soep van de zijkant van je lepel eten, hoor je te slurpen… hoe zit dat? Aboutaleb doet het wel even voor: Met beide handen je bord pakken en zo je soep opslurpen. ‘Ik ben een boerenzoon,’ zegt hij. ‘Zo heb ik het geleerd. Voel je vooral op je gemak.’
Die order volgen we op. We kijken alvast rond waar we zouden willen slapen en hoe we het zouden verbouwen als dit ons klushuis was. Morgenochtend vinden we onze kluskleren weer naast ons bed, maar dat is nog ver weg.